Historie (deel 4)

"DE ZWIJGER SPREEKT…UIT HET VERLEDEN”

Nieuwe wegen

Het begin van de jaren zeventig gaf voor de groep veel veranderingen te zien: in de leiding en de stam, in de huisvesting en ook op extern gebied. Nadat in 1969 de hordeleiding in de handen van Akela Bosman Jansen was overgegaan, trad aan het einde van dat jaar Schipper Claassen als groepsleider terug.
Nadat deze functie enige maanden was waargenomen door Schipper J.C van Antwerpen (die een jaar Schipper Koopman als Loodsschipper had opgevolgd), werd begin 1970 door de groepsraad een buitenstaander benoemd: Schipper L. Bozuwa.
Groot was het enthousiasme waarmee hij zich op deze – zeker in die tijd – bepaald niet gemakkelijke taak wierp.
Temeer was jammer dat ziekte en studie hem reeds na ruim een jaar tot aftreden noopten.
Schipper W.F.G. Veldhuijzen volgde hem – aanvankelijk voorlopig – in april 1971 op.
Als troepschipper werd de laatste begin 1972 vervolgens opgevolgd door Schipper M.L. Veldhuijzen.
Rond 1970 ging het met de Delta Stam langzaam bergafwaarts; conflicten met de zeeverkennersleiding, door wie zij zich miskend voelden, leidden in 1971 tot het uittreden van de laatste Delta-Loodsen uit de groep. Zo beeindigde de stam zijn bestaan, zoals het begonnen was: als zelfstandige districtsstam.
Gebrek aan materiaal, nieuwe leden en wezenlijke interesse leidden tot een spoedig einde in de loop van het volgende jaar. Inmiddels was in de groep op 5 juni 1971 een nieuwe stam in het leven geroepen, die zich aanvankelijk tooide met de fraaie naam “De Krakers”, om in 1972 de naam Deltastam over te nemen. Stamschipper werd Schipper W.F.G. Veldhuijzen.
Verandering was er ook in de huisvesting van de groep. Begin 1971 werd de huur opgezegd van het groepshuis in de Papendrechtsestraat; als alternatief bood de N.V. De Biesbosch de twee er direct naast liggende fabriekshallen aan, waardoor voor de boten overdekte winterberging mogelijk werd en de speelruimte voor de welpen sterk werd vergroot.
Voor de laatsten werd de toestand in de Papendrechtsestraat echter volstrekt onhoudbaar, toen het cash and carrybedrijf Bouwlust zich er vestigde en de straat een groot parkeerterrein werd. Een oplossing werd gevonden in een verhuizing van het hordehol naar Jeugddorp waar een prachtige nieuwe behuizing verrees.
Het voor de verkenners nu zeer ruime troephuis aan de Papendrechtsestraat werd in 1976 overeenkomstig de brandweervoorschriften ingrijpend verbouwd. Een derde verandering die op de groep vrij ingrijpende invloed kreeg was van externe aard. In januari 1973 leidden de jarenlange besprekingen tussen de vier in Nederland bestaande padvinder-organisaties tot een volledige fusie; daarmee werd Scouting Nederland geboren. Door deze ontwikkelingen werd het bijvoorbeeld mogelijk binnen een groep zowel jongens als meisjes het Spel van Verkennen te laten spelen.
Vrij spoedig ontstond in diverse kringen, ook in de Willem de Zwijgergroep, grote zorg over de koers die de nieuwe vereniging ging varen en welke haar steeds verder afbracht van de beginselen zoals die waren geformuleerd door Lord Baden Powell. Leiders van de groep gingen deelnemen aan diverse acties en werkgroepen waarin deze “Verontrusting” gestalte werd gegeven. Te noemen valt in dit verband de mede door beide Schippers Veldhuijzen opgestelde motie die in 1975 door de Landelijke Vlootraad van de watertak, in Dordrecht in vergadering bijeen, werd aangenomen. Hierin sprak het waterwerk onder meer uit, te blijven hechten aan essentiele onderdelen van het Spel van Verkennen zoals wet en belofte, klasse-eisen, vaardigheidsinsignes en uniform. De verlangens van de “Verontrusting” zijn door Scouting Nederland steeds miskend; de bestuurlijke top van de vereniging gaat nog steeds voort op haar eigen koers.
Het is een zorgwekkende vraag, waartoe deze ontwikkeling in de naaste toekomst zal leiden. De fusie van de vier landelijke padvindersorganisaties wierp in de zeeverkennerij haar schaduw reeds vooruit.
Dit bleek bijvoorbeeld bij het eerste gezamenlijke Nationaal WaterKamp in 1970 in Vinkeveen. Hieraan namen liefst tweeduizend zeeverkenners en waterpadvindsters deel, waaronder ook de Willem de Zwijgergroep, die met vele stickers reeds spoedig haar faam over het ganse kamp verspreidde. Koninklijk Commissaris, Z.K.H. Prins Bernhard, nam een grootse vlootschouw af.
Op regionaal niveau werd aan de samenwerking gestalte gegeven door de oprichting (in 1969) van de Admiraliteit “De Biesbosch”, die de watergroepen van alle vier organisaties omvatte, welke hun vaargebied hadden in de Brabantse Biesbosch. Eerste voorzitter (“Admiraal”) werd Schipper Koopman (men zou nauwelijks anders verwachten).
Taak van de Admiraliteit, waarin de verschillende ADC’s / ZV opgingen, was (en is) voornamelijk het bevorderen van en het toezicht houden op het nautisch en technisch peil van de verschillende groepen. Ook organiseert zij activiteiten voor de watergroepen, zoals zeilwedstrijden en (sinds 1975) een jaarlijks Pinksterkamp.
De Willem de Zwijgergroep heeft steeds een werkzaam aandeel gehad in de Admiraliteit, zowel in de organisatie van activiteiten, als in de nautisch en de technische commissies en op bestuurlijk niveau.
Zo vervult sinds januari 1976 Schipper M.L.Veldhuijzen de functie van Admiraal.

Stroomversnelling

Mede onder invloed van al deze veranderingen maakte de groep in de jaren zeventig – zeker in vergelijking met het wat verdere verleden – een stormachtige ontwikkeling door. Het minst gold dit nog de welpenhorde die op de nieuwe jachtterreinen op Jeugddorp de jacht op de oude voet voortzette. Veel nieuwe ontwikkelingen zijn er uit het hordehol dan ook niet te melden, of het moest zijn, dat er in 1974 weer een horde kwam logeren, en wel die van de in ontbinding verkerende Karel Doormangroep. Tot definitieve inwoning kwam het dit keer echter niet.
In 1971 beleefde de horde het laatste kamp van Messoea Vogelenzang, die ruim twintig jaar als kokkin de welpenkampen had meegemaakt. Vele oud-Akela’s vierden het afscheid met haar mee.
Na in 1974 haar tiende kamp gevierd te hebben nam Akela Van Antwerpen-Bosman Jansen in 1975 afscheid van de horde Chill de Roon nam haar plaats op de raadsrots voor enige jaren over.
Gold voor de horde, dat hij zich in de laatste jaren stabiel vertoonde, de troep maakte een stormachtige groei door. Onder leiding van Schipper M.L. Veldhuijzen nam het ledental toe in vierjaar met 150%.
Dit hing samen met een aantal andere factoren, waarvan de veel ruimere subsidiering door de gemeente zeker niet de minst belangrijke was. Hierdoor was het niet alleen mogelijk alle vletten in 1976 tegelijk door nieuwe te vervangen, maar ook om de vloot aanzienlijk uit te breiden: in 1975 met een houten sloep van 9 meter; in 1976 met een motorvlet ten behoeve van de leiding en een Delta-vlet; in 1977 met een nieuwe lelievlet en in 1978 met twee Lelievletten en een schouw.
Voor al dit materiaal was een groter vlot noodzakelijk. Het oude vlot werd daarom in 1974 vervangen door een nieuw, wat door een andere constructie meer ligplaats bood.
Een tweede factor vormde het besluit, in 1974 genomen, om tussen de troep en de stam, een Wilde Vaart afdeling te creëren, waarvan jongens tussen 16 en 17 ½ jaar lid zouden zijn. Deze leeftijd zou dan ook die aandacht krijgen waar ze recht op had. De leiding hoopte zo het peil van de stam, wanneer deze uiteindelijk de jongens op zou nemen, te verhogen. De Wilde Vaart afdeling kreeg de beschikking over een fraaie houten zeesloep, welke werd omgebouwd tot tweemaster
Een derde factor was dat de troep zich openstelde voor meisjes. Het eerste vrouwvolk werd opgenomen toen een leidster en een aantal meisjes de Medogroep verlieten. In de loop van de volgende jaren kwamen ook oudere meisjes van andere groepen over; niettemin bleef het aantal meisjes, jonger dan 16 jaar, beneden de maat. Door al deze ontwikkelingen telde de troep in 1976 zes jongens-, twee meisjes en een Wilde Vaart bak. Hoewel het op zich verheugend was zich hiermee op het Nationaal WaterKamp 1976 (weer te Vinkeveen) als de op een na grootste groep te kunnen presenteren, leverde de omvang van de troep toch dermate grote problemen op, dat een besluit werd genomen tot splitsing (in oktober 1976) in een bakboord en een stuurboord troep. De eerste kwam onder leiding van Schipper G.J. Haveman en telde naast vier bakken ook een nieuw opgerichte bak sherpa’s (meisjes boven de 16 jaar); de tweede bleef onder leiding van Schipper Veldhuijzen en omvatte mede de Wilde Vaart afdeling. De snelle groei van vooral de Wilde Vaart en Sherpa’s vereiste in het najaar van 1977 een nieuwe structurering. Beide bakken werden losgemaakt van de troepen en kwamen als twee aparte speleenheden onder de hoede van Schipper M.L. Veldhuijzen. Schipper M. Dekker volgde hem op als schipper van de Stuurboordtroep.
De in 1971 opgerichte nieuwe Loodsenstam, die in 1972 de naam Deltastam aannam, ontwikkelde zich binnen de groep op geheel eigen wijze. Dit kwam onder meer tot uitdrukking in het varend materiaal, waarover hij beschikte. Gedurende zes seizoenen diende als vlaggeschip een houten sloep, getooid met deezen fraaie als lange naam “ Des Opperloodsbootsmans Volkerak”. Haar karakter dwong op alle vaderlandse wateren respect af, met name als zij op haar karakteristieke wijze dwarsuit liggend de as van het vaarwater volgde.
Uiteindelijk evenwel werd zij steeds transparanter, hoeveel tubes Rambo er ook aan werden leeggespoten; haar mast werd steeds sierlijker en legde zich er tenslotte definitief bij neer; haar roer dreef heen op het IJsselmeer. De stam, inmiddels door de grootste sloepfanaten verlaten, liet haar aan haar lot over; thans vindt zij in een van Dordrechts havens een roemloos einde.
Niet slechts de Volkerak droeg de faam van de Deltastam door het ganse land, ook de massief gasbetonnen Delta-bar en de vele activiteiten die ontplooid werden ten dienste van Nationaal Loodsen Stam, Admiraliteit, district en groep droegen daartoe bij. Mocht dat niet voldoende blijken, dan hielpen de Delta-stickers wel om de roem van de stam verder uit te dragen.
In het Nawaka 1976 zelfs tot vice-minister-president Van Agt, die de vlootschouw kwam afnemen en onder het oog van zenuwachtig lacherige Scoutinghoogwaardigheidsbekleders van een stamlid een sticker in ontvangst mocht nemen.

Besluit

De toekomst van de Willem de Zwijgergroep is moeilijk te voorspellen. Toch zijn er een paar zaken die de toekomst mede zullen bepalen, wel te voorspellen. Ten eerste is dit het ledenbestand. Dit zal er zijn en altijd blijven, mits……
Het tweede wat voor de toekomst van belang is en zal blijven, namelijk het spelaanbod. Het Spel van Verkennen te water is onderhevig aan verandering ten gevolge van evolutie van de inzichten. Op zich is dit goed en altijd zo geweest.
Toch is het niet overbodig om vanuit een rijke geschiedenis in het kader van dit jubileum te wijzen op een verontrustende gedachte. Evolutie van het spel is goed, een omwenteling van het spel leidt tot een groot ledenverlies.
Zo was het in het verleden, zo zal het ook in de toekomst zijn. Het derde element wat voor de toekomst van belang is, is het feit van de voortdurende inzet van vrijwilligers. Vrijwilligers die weten dat zij enerzijds kunnen voortbouwen op een grootse geschiedenis en anderzijds het vertrouwen hebben van de ouders van de leden.
Het steeds weer vinden en opleiden van deze jonge mensen zal een van de belangrijkste zorgen voor de toekomst zijn.
Een vierde element wat in de huidige tijd al van belang is, maar ook in de toekomst van belang zal blijven, is de steun van de verschillende overheden door middel van subsidie. Subsidie als uiting van het feit dat het van belang gevonden wordt wat wij doen.
Een vijfde element is de sympathie. Sympathie van de bevolking van Dordrecht voor een vorm van vrijwilligers jeugdwerk, die onderdeel is van een mondiaal gebeuren. Sympathie die af en toe een helpende hand oplevert of een financiële injectie.
Een zesde element is de samenwerking vanuit de eigen identiteit met de verschillende groepen in de Dordtse regio en Dordrecht zelf.
De toekomst zal in sterke mate afhankelijk zijn van deze samenwerking om samen gestalte te geven aan de ideeën van Lord Baden Powell in deze tijd. Een zevende element, last but not least, is de kwestie van het zakelijk beleid.
Vrijwilligersjeugdwerk kan in deze tijd (en dat zal in de toekomst ook zo zijn) zich heel wel meten met wat, dankzij enorme subsidiesommen, het professioneel geleide jeugdwerk presteert, mits de activiteiten onderbouwd zijn door een verantwoord financieel beleid en beheer. Deze kant van de zaak zal in de toekomst veel inspanning en deskundige inbreng vergen.
Als we nu naar het verleden kijken ter gelegenheid van het jubileum en zien wat er ten aanzien van de zeven voorgaande punten gerealiseerd is, mogen we met vertrouwen de toekomst tegemoet zien. Een toekomst vol voetangels en klemmen, die overwonnen kunnen worden als we de uitspraak van onze stichter in gedachten houden, wanneer hij stelt:

“roei je eigen kano”.