“DE ZWIJGER SPREEKT…UIT HET VERLEDEN”
Voorwoord
Voor u ligt een speciaal nummer van het periodiek “De Sprekende Zwijger”. Het bijzondere hieraan is dat het een summiere terugblik is op 40 jaar Willem de Zwijgergroep.
De geschiedenis van een vrijwilligersorganisatie als die van een padvindersgroep schrijven, is een moeilijke opgave gebleken, omdat zo weinig is vastgelegd en bewaard. Er zijn verhalen, foto’s en een archief. Toch is dit allemaal een schijntje van wat is geweest.
De herinneringen die de ongeveer 700 mensen die ooit lid waren hebben vormen het echte verhaal. Een verhaal dat gekenmerkt wordt door kampervaringen en stoere verhalen. De Willem de Zwijgergroep heeft veel betekend voor al die jongeren die ooit lid waren.
In 1978 herdenken en vieren wij, de ongeveer 130 leden van dit moment, het feit dat de Willem de Zwijgergroep als derde groep in Dordrecht 40 jaar geleden werd opgericht. Het jaar 1938 was een totaal andere tijd dan nu. Toch hebben we de 40 jaar gehaald en hoe!
Eens te meer wordt duidelijk dat met inzet van velen en bezieling door een onverwoestbaar ideaal padvinderij in deze tijd mogelijk is.
De oorspronkelijke ideeën van Lord Baden Powell, naar de huidige tijd vertaald, zijn kennelijk tijdloos en spreken nog altijd vele jongeren in Dordrecht, in Nederland en in de hele wereld aan.
Daarom meen ik te mogen stellen dat wij trots kunnen zijn op de achter ons liggende 40 jaar en dat we met vertrouwen de toekomst tegemoet kunnen zien.
W.F.G. Veldhuijzen (groepsvoorzitter)
Droogzwemmen
1937 stond voor verkennend Nederland in het teken van de World Jamboree. Duizenden padvinders uit zesenveertig landen van Costa Rica tot Japan kwamen bijeen in Vogelesang, nabij Haarlem, teneinde gezamenlijk de Wereldbroederschap te beleven. Het zou de laatste Jamboree zijn die de Chief Scout, Lord Baden Powell, meemaakte. Het viel echter op hoe vitaal hij voor zijn 80 jaren nog was.
Voor de Nederlandse tak der Padvinderij betekende de organisatie van de Jamboree een reusachtige opgave; zeker als we bedenken dat zij toen nog niet zo groot was als nu en bovendien in een viertal organisaties verdeeld. Maar meer nog was de komst van zovele buitenlanders een stimulans voor het Spel van Verkennen in ons land; wekenlang stond de Beweging centraal in de publiciteitsmedia, tienduizenden Nederlanders bezochten de Jamboree.
Ook in Dordrecht bracht de Jamboree velen op het padvindersspoor; anderen deed hij het weer terugvinden.
Eén van hen was de oud-padvinder W. Goethals. Eertijds actief geweest in de Johan de Wittgroep, toen de enige N.P.V. groep in Dordrecht, waar hij de contacten allengs had verloren. Toen hij in 1937 van de districts-commissaris van Rotterdam, Hopman De Jong, het verzoek kreeg voor Dordrecht voor oud-padvinders met hun gezinnen deelname aan de Jamboree te organiseren werd dit zo’n succes dat het voornemen werd geboren met een aantal van de deelnemende kinderen een nieuwe landverkennersgroep in Dordrecht op te richten.
De districtsleiding van Rotterdam, onder welk district Dordrecht toen ressorteerde, reageerde enthousiast op het initiatief van Goethals. De hopman Goethals volgde een leiderscursus en begon in het najaar van 1938 met zes jongens opkomsten te houden; een naam werd gekozen. De groep werd ingeschreven op 18 februari 1939 door de assistent-districtcommissaris Gelderblom geïnstalleerd. Kort hierna werd de staf versterkt met een Vaandrig.
Het eerste zomerkamp werd van 22 tot 29 juli 1939 gehouden in Oosterhout. Men ging er per fiets heen. Een verslag van de tocht is bewaard gebleven. Rampspoed achtervolgde het groepje. Kon men in Zevenbergen de plaatselijke veldwachter nog overtuigen van het feit dat de bagageaanhanger van een fiets van die fiets nog geen bakfiets maakte, zodat men een bon ontliep, even later klapte de band van de aanhanger en niet lang daarna brak de as. Tot overmaat van ramp begon het nog te regenen ook. Een nieuwe as paste niet; het kampterrein bleek onvindbaar. Inmiddels was het donker geworden en sloeg men de tent maar langs de weg op. Zonder haringen echter, want die kon men niet vinden. Stenen brachten uitkomst. Toen de tent stond vond men de haringen. Om 12 uur sliep het troepje in.
Problemen met materiaal dateren waarschijnlijk niet alleen uit het zeeverkennerstijdperk!
In de eerste jaren verhuisde de groep vaak van troephuis. Zo zat men van mei tot en met september 1939 in de Steegoversloot (nummer 11), later in de Doelstraat. Hier betaalde men F 5,- huur per maand. Inmiddels was de groep flink gegroeid; in de loop van 1939 kwamen er welpen; later was er ook een enkele voortrekker. Ook de activiteiten namen, ondanks de mobilisatie van 1939 toe. Voor 1940 stond een eerste pinksterkamp op het programma. Vertrek zaterdag 11 mei. Terug maandag 13 mei (einde ca. 8 uur) Plaats: het kampterrein aan de Staart. Dit kamp ging niet door; de oorlog kwam over het land. De Duitse bezetter had weinig consideratie met die “ Engelse” padvinderij. In augustus 1940 werden alle buitenactiviteiten verboden (het jaarlijkse zomerkamp was, zij het verkort tot een weekend, toen al achter de rug). Op 2 april 1941 werden de padvindersorganisaties, met alle groepen, op bevel van de Rijkscommissaris ontbonden en de hoofdkwartieren en groepshuizen gesloten. Het dragen van het uniform en insignes en het onderhouden van de vaardigheden door oefeningen werd eveneens verboden.
Veel groepen, ook de Dordtse, zetten het werk echter voort, zonder uniform, als wandelvereniging of onder een andere dekmantel, wachtend op de dag van de bevrijding. Direct na de oorlog kwamen in Dordrecht, als overal, de padvinders weer in, veelal te kleine, uniformen op straat. Een plaatselijk hoofdkwartier werd ingesteld, waar men zich kon aanmelden. Ruim 800 jongens melden zich. Waar er voor de oorlog slechts een paar honderd waren geweest. Zij werden georganiseerd in twintig groepen, die samen vanaf 1 januari 1946 een eigen district vormden, toen nog Dordrecht, spoedig daarna Rond de Noord geheten.
Ook hopman Goethals zocht zijn spoor weer op;de Willem de Zwijgergroep plotseling een van de oudste groepen geworden , telde vanaf 1945 een 50-tal leden, een aantal dat 25 jaar lang vrij constant zou blijven.
Dankzij de bemiddeling van de nieuwe Districtscommissaris, Hopman Vriesendorp, kreeg de groep in 1945 de beschikking over een troephuis in de Nieuwstraat. Dat werd van de gemeente gehuurd voor f 17,48 per maand. Tot 1962 zou dit het groepshoofdkwartier blijven.
De activiteiten van de welpenhorde en de verkennerstroep geraakten reeds spoedig in het normale ritme. Hoogtepunten waren en bleven de jaarlijkse zomerkampen. Enthousiast nam men deel aan de verschillende activiteiten die ontplooid werden door het District waarvan Hopman Goethals tot 1952 ADC was.
In 1949 werd een eerste stam opgericht; de Kontiki-stam, die aanvankelijk uit vier voortrekkers bestond. Deze stam zou de eerste stam zijn van de totaal vier stammen die de groep tot op heden rijk geweest is.
De Willem de Zwijgergroep zou de Willem de Zwijgergroep niet zijn, wanneer zij niet van het zo vaststaand lijkende spoor afgeweken was. Waarheen? Te water.
Te water
In 1952 werd het plan geboren in navolging van de Johan de Wittgroep over te gaan op de zeeverkennerstraining. In oktober voer men voor het eerst uit; het kasboek vermeldt dat men een roeiboot huurde voor een troepoefening. Kosten fl. 0,50. Voor alle zekerheid had men zich wel eerst een binnenvaartreglement aangeschaft. Aldus gewapend waagde men zich op het ruime sop. In januari 1953 was het zover; men verwierf een houten sloep, tegen betaling van het achterstallige liggeld(groot fl 50,00); melde zich bij het Nationaal Hoofdkwartier aan als zeeverkennersgroep, mat zich nieuwe uniformen aan en ging het water op.
Met deze overgang naar het waterwerk viel het vertrek van Hopman Goethals samen; na 15 jaar aan de groep leiding gegeven te hebben ging hij, inmiddels zestig jaar geworden, het wat rustiger aan doen. Het was geen volledig vertrek; op 29 mei 1954 werd hij in een feestelijke bijeenkomst tot erehopman van groep benoemd. Bovendien speelde hij nog jaren daarna een indrukwekkende hulp-Sint Nicolaas.
Intussen was het eerste water jaar niet gemakkelijk geweest. De vloot bestond slechts uit ene houten sloep. Deze was van niet al te beste kwaliteit, wat wel blijkt uit het feit dat hij tijdens de watersnood niet zeewaardig geacht werd en dus niet ingezet kon worden tijdens reddingsacties. De gedeeltelijk nieuwe leiding kon de zaken niet goed aan; de Kontikie-stam, waaruit de leiding grotendeels voortkwam. Leidde een armzalig bestaan.
Eind 1953 kwam men in wat rustiger vaarwater. Akela Claassen, na het vertrek van Hopman Goethals groepsleider geworden, nam de leiding van de troep op zich. Er kwam een tweede boot, een houten vlet (toen de standaard boot van de N.P.V.).
In 1954 ging men op kamp naar reewijk. Ofschoon de buitenboordmotor het halverwege de Noord liet afweten, werd het een goed kamp. 1955 was een goed jaar voor de groep. Hoogtepunt was wel de Willem de Zwijgerrevue op 12 februari in het Philgebouw in de Grotekerksbuurt, waaraan alle leden van de groep deelnamen. De loodsen vormden een fraai koor, de verkenners vierden een kampvuur en de welpen gingen (per kartonnen bus) op kamp.
Deze jaren kende de groep ook een maandelijks verschijnend groepsblad, genaamd de”Scheepshoorn”. Het beleefde tussen 1954 en 1957 vier jaargangen.