“DE ZWIJGER SPREEKT…UIT HET VERLEDEN”
In de rimboe
Het wordt tijd, van het wijde water, terug te keren naar de rimboe, waarin reeds vele jaren de welpen met wisselend succes de oude wolf volgden. Reeds voor de oorlog waren er welpen verbonden aan de groep. Hier weten we weinig van.
Het was logisch dat ook de horde zijn deel kreeg van de sterke ledentoename na de oorlog. In september 1945 waren er 30 welpen.
Ruim vijftien jaar huisden de welpen op de eerste verdieping van het groepshuis in de Nieuwstraat, de verkenners zaten boven.
Wanneer –in de zeeverkennerstijd- een welp overging naar de verkenners, werd hij met een anker omhoog gehesen.
De welpenrimboe lag dus meestal in de binnenstad, in de wirwar van straten waar thans het Statenplein ligt. Buitenspelen werden meestal op het Hof gehouden. Jaarlijkse hoogtepunten vormden ook in deze jaren al de rimboejachten en de zomerkampen.
Welke oud-welp herinnert zich niet de Rendierhoeve? Welke oud-leidster herinnert zich niet het rampkamp, waar op een gegeven moment alle welpen doodziek waren van de diarree? Vanaf het begin van de jaren vijftig werd het consumptieve gedeelte van het welpenkamp verzorgd door Messoea Vogelezang. Wie herinnert zich niet haar soldatenpap of haar kapjes met basterdsuiker? Zij zou twintig kampen meemaken.
In 1971 nam zij afscheid. Vijf generaties welpen had zij toen aan zich voorbij zien trekken en nog een groter aantal Akela’s, Bagheera’s, Kaa’s en Chill’s. Enkele van deze willen wij noemen.
Akela Spuijman, die na vertrek van Akela Claassen naar de verkenners de horde overnam. Onder haar leiding vond de horde van de Johan de Wittgroep een hartelijk welkom in het pension “Willem de Zwijger”.
Wij lazen in het welpenlogboek het volgende laconieke commentaar van de helper van het grijze nest: “’t was wel jammer voor de jongens van de Johan de Wittgroep, die welpen hadden geen troephuis meer en geen leiding meer. Die welpen kwamen daarom bij ons logeren”.
Van het een kwam het ander. Begin 1955 werden beide hordes samengevoegd.
Toen Akela Spuijman ten prooi gevallen was aan een mannetjeswolf en haar jachtgebied naar Eindhoven had verlegd, trad vanaf begin 1957 Akela Burghorn in haar plaats. Ruim zes jaar lang zou zij de jacht in de rimboe leiden.
Rustiger water
Met het waterwerkdeel van de groep ging het na 1955 weer minder goed. De verkennersleiding kreeg te kampen met interne problemen, de sloep –reeds drie jaar eerder onzeewaardig bevonden- was niet meer bruikbaar.
In februari 1957 werd de leiding van de groep en troep overgenomen door de assistent districtscommissaris, de schipper F.E. Koopman. Schipper Claassen verliet de groep voor enige tijd. De komst van schipper Koopman luidde een nieuwe tijd in. Het eerste probleem waaraan hij het te bieden had, was de slechte toekomst van het materiaal.
Opgericht werd de Stichting tot behartiging van de belangen van de Willem de Zwijgergroep der Nederlandse Padvinders te Dordrecht, waarvan de bestuursleden werden gezocht onder de ouders van de leden. Dankzij hun werkkracht en het slagen van door hen uitgeschreven lening, konden nog in datzelfde jaar drie stalen vletten aan het bezit van de groep worden toegevoegd.
Deze drie vletten –met zeilnummers ZV 22, ZV 23 en ZV 24- werden op 22 juni 1957 door de troep in gebruik genomen met een vlootschouw op het Wantij. Het waren de eerste vletten die binnen de NPV werden gebruikt. Deze eerste drie Willem-de-Zwijgervletten werden dus de eerste in een rij van ruim duizend op dit moment.
In 1959 en 1960 werd de troep verrijkt met nog twee vletten, de ZV 25 en de ZV 21.
In 1962 werd de vloot gecompleteerd door de aanschaf van een leidingvlet, de Paugoes (ZV 20), aanvankelijk aangedreven door een aanhangmotor, later door een binnenboordmotor die compleet ingebouwd geschonken werd door de heer J. Smit.
Met de nieuwe vletten, die de mogelijkheid boden tot overnachten, kwam er ook een einde aan de vaste kampen, aan de Reeuwijkse Plassen. Voortaan trok men naar de Biesbosch. Hiermee begon een reeks van tien jaren zomerkampen, waaraan de ouderen met weemoed terugdenken. De hikes en zwerftochten door een Biesbosch die nog mooi was en waar nog eb en vloed stond, waren geweldige ervaringen. Het was de tijd dat de Biesbosch nog niet toegankelijk was voor “plassenzeilers”.
De grote spelen die soms dagen duurden, één keer zelfs zo natuurgetrouw dat pas op het Kerstdiner meegedeeld werd dat het echt een spel was geweest. Daarvoor had wel een vliegtuig onder de hoogspanningskabels door moeten vliegen en waren er echte verhoren door de waterpolitie afgenomen. Er waren zelfs stuurlieden bedwelmd met chloroform.
Na enige tijd van afwezigheid kwam schipper Claassen in 1957 weer terug in de groep, ditmaal als stuurman. Hij ging zich mede bezig houden met de oudere verkenners, wat ook leidde tot het oprichten van een nieuwe stam, de Maarten Harpetszoon Trompstam.
Deze stam speelde een weinig opzienbarende rol in de groep. In 1961 werden de meeste stamleden in de leiding opgenomen.
Het troephuis in de Nieuwstraat was in de loop der jaren steeds verder vervallen. Dit was de reden waarom men in 1962 met beide handen het aanbod van de N.V. de Biesbosch aangreep, om de benedenverdieping van een oud kantoorpand in de Papendrechtsestraat te huren.
Op 6 oktober 1962 werd de riante nieuwe behuizing in gebruik genomen. De groep zou er negen jaar blijven, alvorens op te schuiven naar de huidige groepslokalen er direct naast.
Vrijwel gelijk met de verhuizing vond ook een ingrijpende commandowisseling plaats; zowel schipper Koopman als Akela Burghoorn verlieten in 1963 de groep. Zij werden opgevolgd door respectievelijk schipper Claassen en Akela M. Vogelezang.
Akela Burghoorn werd bij haar afscheid benoemd tot ere-Akela. De nieuwe leidingteams hadden niet veel tijd nodig om zich in de nieuwe situatie in te werken. Vanuit de nieuwe basis ging met voort op de oude voet.